Regeringen hebben veel middelen tot hun beschikking om hun invloed uit te breiden. Ze kunnen harde macht gebruiken, zoals militair geweld en economische sancties. Maar landen kunnen ook hun invloed en internationale reputatie versterken door buitenlands beleid (onder meer met ontwikkelingshulp) en het uitdragen van idealen, politieke waarden en cultuur (bijvoorbeeld via taal, muziek, literatuur, films, eten, sport). Deze wijze van het beïnvloeden van voorkeuren van anderen (kweken van goodwill), het verhogen van aantrekkingskracht en het teweeg brengen van veranderingen wordt 'soft power' (zachte macht) genoemd. Hierbij wordt dus geen gebruik gemaakt van dwangmiddelen.
De term werd in de jaren 80 van de 20ste eeuw bedacht door de Amerikaan Joseph Nye, politiek wetenschapper en politiek adviseur (hij diende in een reeks functies onder de Democratische presidenten Jimmy Carter en Bill Clinton).
Voorbeeld
'‘Soft power’ is het idee dat landen ook zonder het uitoefenen van harde militaire of economische macht alleen invloedrijk kunnen zijn, en zelfs aantrekkelijk, dankzij het uitdragen van hun waarden en cultuur. Het idee kwam voort uit de eerder door Nye mede-ontwikkelde ‘neoliberale’ theorie van ‘complexe onderlinge afhankelijkheid’. Daarbij raken landen economisch zo met elkaar vervlochten dat militaire rivaliteit aan gewicht verliest. Het gaat erom „anderen zover te krijgen dat ze zelf gaan willen wat jij wilt”, schreef Nye in Bound to Lead, The Changing Nature of American Power (1990).'
Bron: NRC - 09-05-2025.
Zie ook: geo-economische macht, nudging, goodwill, Marshallplan. Vergelijk: afperseconomie, knechtjeskapitalisme, America First, Kindleberger Trap.
|